Europa begon zijn invasie van de Islamitische Staat in de naam van wetenschap en ze trok grote budgetten uit voor dat doel. In feite was de invasie in het geheim koloniaal maar was vermomd als missionaristisch werk in de naam van wetenschap en humanitaire hulp. Deze invasie was ontworpen om de departementen van de politieke intelligentie en culturele kolonisatie in staat te stellen zich te vestigen in moslimlanden totdat ze het hart en speerpunt werden van het Westerse koloniale moloch. Kolonialisatie begon toen de moslimwereld haar poorten opende voor de westerse cultuur door middel van de vermomming van missionaristische verenigingen die vooral Frans, Engels en Amerikaans waren.
Als resultaat infiltreerden zowel Franse als Engelse invloeden de moslimwereld via deze missies. Ze waren de eigenlijke de drijvende kracht achter de nationalistische bewegingen die de het Pan-Arabisme en Pan-Turkisme aanmoedigde zowel als het controleren van het oriënteren van de opgeleide moslims naar het Westen. Er schuilden twee hoofddoelen hierachter. Het eerste was het scheiden van de Arabieren van de Ottomaanse Staat, welke zij Turkije noemde om racisme op te stoken, wat de stuctuur van de Islamitische Staat verder verscheurde. Het tweede doel was om de moslims te vervreemden van het ware verbond op basis van Islam, omdat zij geen kennis hadden van een ander verbond.
De missionaristische instituties kregen het voor elkaar om het eerste onderdeel van hun plan te bereiken, maar de tweede bleef onvervuld. Het werd aan de nationalistische oriëntatie van de Turken, Arabieren, Perzen en anderen overgelaten om de overblijvende duw te geven aan de scheiding van de éénheid van de moslims en hen te misleiden van hun leidende principe. De missionaristische verenigingen doorliepen verschillende fases en hun effect bestreek de gehele Islamitische wereld. De zwakheid en verval waar we vandaag de dag aan leiden is een resultaat van deze verenigingen. Het waren de koloniale machten die de eerste baksteen van de muur positioneerden welke zij plaatsten in het pad van onze vooruitgang en welke tussen ons en onze ideologie kwam.
De Europeanen vestigden missionare gemeenschappen in de Islamitische wereld door hun onsuccesvolle campagnes tegen de moslims die hun geduld, kracht en moed toonden in djihaad tijdens de kruistochten. Toen de kruistochten botsten met de moslims op het slagveld, vertrouwden zij op twee factoren volgens hun eigen calculaties en zij vestigden hun hoop op deze twee factoren, hen leidend naar de uitroeiing van Islam en moslims, voor altijd.
De eerste factor was hun vertrouwen op de Christenen die in de moslim wereld leefden, vooral in asj Sjaam, dat veel Christenen telde. Deze Christenen waren erg religieuze mensen en de Europeanen beschouwden hen als broeders in het geloof. Zij dachten dat zij zouden samenzweren tegen de moslims en voor hen zouden spioneren onder het voorwendsel dat zij een religieuze oorlog aan het voeren waren.
De tweede factor was dat de Europeanen vertrouwden op hun grote aantallen gecombineerd met hun formidabele sterkte, wetend dat de moslims verdeeld waren, onenighied hadden en dat de disintegratie van hun eenheid was al begonnen. De Europeanen dachten dat als zij de moslims eenmaal verslagen hadden, zij hen voorgoed zouden onderwerpen en vernietigen, en hun dien zou enkel een verzameling van rituelen worden. Echter hun hoop werd verbrijzeld en hun voorspellingen wankelden. Zij waren verbaasd toen zij de Arabische Christenen samen met de moslims zagen vechten op het slagveld, niet beïnvloed door de propaganda gelanceerd door de Europeanen. Wat de Europeanen niet begrepen hadden en met als bijgevolg overzagen, is het feit dat de Arabische Christenen met de moslims leefden in het Islamitische thuisland, genietend van dezelfde rechten als de moslims en dezelfde taken vervullend ten opzichte van de staat. De moslims aten van hun voedsel, trouwden de Christelijke vrouwen en deelden hun dagelijkse levenskwesties met de Christenen, omdat Islam hun rechten beschermde.
Alle Khoelafa' en gouverneurs kleefden aan deze regel en implementeerden het behoorlijk in de Islamitische Staat. Al Qoerafi en Ibn Hazm verklaarden:
“Dat het onze taak is om de dhimma te beschermen als agressors ons land aanvallen en wij zullen sterven om hen te beschermen als het nodig is. Het negeren van een dergelijke taak is een breuk op de rechten van de dhimma”.
Al Qoerafi zei ook:
“De taak van de moslims ten opzichte van de dhimma is de vriendelijke en meegaande omgang met hun zwakken, het helpen van hun armen, het voeden van degenen onder hen die honger leiden, hen kledend en zacht tot hen te spreken. De moslims moeten het kwaad van hun buren accepteren en verdragen, ook al als zij in staat zouden zijn om het kwaad af te weren, dit uit genade voor hen en niet uit angst of hen te verheerlijken. Zij moeten te allen tijde goede adviezen geven, iedereen die hen kwaad doet afweren, hun bezittingen, familie en eer beschermen evenals hun rechten en belangen, en behandel hen goed zoals elke vrijgevige en vrome moslim zou doen”.
Met dit in gedachte was het vanzelfsprekend dat de Christenen samen met de moslims vochten. De verrassing van de Europeanen werd nog groter toen de tweede factor waar zij op vertrouwden, niet gerealiseerd werd. Ze bezetten asj Sjaam en versloegen de moslims grotendeels, de meest gruwelijke wreedheden begaande tijdens het proces. Zij waren bijvoorbeeld de eerste om een massale ontruiming van de moslims te beginnen en deze trend ging voort gedurende hun oorlogen tegen de moslims. Zij dachten dat alles goed verlopen was en dat de moslims nooit meer weerstand tegen hen konden bieden. De moslims bleven echter vastberaden hen van hun land te verdrijven, en ondanks het feit dat de kruisvaarders het moslimland voor twee eeuwen bezette, gedurende welke tijd zij koninkrijken en prinsdommen vestigden, kregen de moslims het uiteindelijk voor elkaar om hen daarvan te verdrijven.
De Europeanen zochten naar het geheim achter deze ommekeer van gebeurtenissen en merkten dat het was vastgelegd in Islam, met haar ‘aqiedah als zijnde de bron van de formidabele macht die de moslims bezaten, gekoppeld aan haar regels, wat de rechten van de niet-moslims bewaakte. Dit was de hoofdzaak achter de cohesie tussen de bewoners van de Islamitische Staat. In hun tijd, bedachten de kolonialistische ongelovigen nieuwe manieren waarbij ze de Islamitische wereld zouden kunnen binnenvallen. Ze concludeerden dat de beste manier een culturele invasie zou zijn door middel van missionarissen werk, dit was zodat ze de steun van de Christenen zouden verkrijgen en voor twijfel zouden zorgen onder de moslims omtrent hun dien.
Er werd gehoopt dat dit twijfels bij de moslims zou opwekken in hun dien en hun ‘aqiedah zou gaan doen wankelen, met het doel om verdeeldheid tussen hen en andere burgers van de Islamitische Staat te creëren, hiermee de macht van de moslims verzwakkend.
De kolonialisten slaagden erin om hun plan uit te voeren. Aan het einde van de 16e eeuw vestigden zij een missionaristisch centrum in Malta en maakten het hun hoofdkwartier van waar zij hun aanvallen op de moslimwereld ondernamen. Beginnende missies werden van daaruit verzonden. Na een tijd zagen zij de noodzaak in om hun activiteiten te vergroten en dus trokken zij in 1625 asj Sjaam in en probeerden daar ook missionaristische bewegingen op te zetten.
Hun activiteiten bleven echter erg beperkt en zij kwamen niet verder dan de vestiging van een aantal kleine scholen en de publicatie van een paar religieuze boeken. Ze leden in feite aan een grote mate van vervolging, weerstand en vijandigheid van iedereen. Ze functioneerden tot 1773, tot de missionaristische activiteiten van de Jezuïeten werden afgeschaft en hun instituties werden afgesloten, behalve voor sommige niet-significante missies zoals die van de ‘Azaryin’ missionarissen die, ondanks hun voordurende aanwezigheid, het effect van de missionarissen en hun missionarissenwerk reduceerden tot een niet meer bestaand niveau. Hun invloed werd begrensd tot aan Malta tot het jaar 1820 toen het eerste missionarissencentrum was gevestigd in Beiroet en het missionarissenwerk weer in ernst begon. Ze stuitten op grote moeilijkheden in het begin maar ze hielden hun activiteiten stand. Hun eerste gebied waar ze zich mee bezig hielden was religieuze prediking en religieuze cultuur, hun educatie programma bleef beperkt en zwak.
In 1834 spreidden de missionaristische expedities zich uit over de gehele regio van al Sjaam, een school was geopend in het dorp van Antoera in Libanon en de Amerikaanse missie verplaatste zijn printwinkel van Malta naar Beiroet om zo zijn boeken te printen en te verkopen.
De beroemde Amerikaanse missionaris Ely Smith was erg actief in deze tijd, hij had gewerkt in Malta als vrijwillig leidinggevende van de missionaristische drukkerij en arriveerde in Beiroet in 1827. Na een jaar daar te zijn geweest, dreven angst en verveling hem weg en hij keerde terug naar Malta. Hierna keerde hij weer terug naar Beiroet in 1834 en tezamen met zijn vrouw openden ze een school voor meisjes. Zijn werkgebied verbreedde en hij wijdde zijn leven aan het werken in asj Sjaam, specifiek Beiroet. Al deze inspanningen en de inspanningen van vele anderen hielpen de missionaristische beweging te doen herleven. Een kans presenteerde zichzelf aan de missionarissen toen Ibrahim Pasha de syllabus adopteerde voor primaire educatie en het implementeerde in Syrië. De syllabus was geïnspireerd door het Egyptische onderwijssysteem wat op zijn beurt was genomen van het Franse systeem. De missionarissen maakten gebruik van deze kans en droegen bij aan de educatieve beweging van de missionaristische visie, hun printwerken verbredend in het proces. Achter allemans ruggen om slaagde de missionare beweging. Het lukte hun de bewoners van de Islamitische Staat te laten koken van woede jegens elkander in de naam van religieuze vrijheid en ze kregen het voor elkaar om allerlei religieuze activiteiten gerelateerd tot de ‘aqiedah te initiëren onder de moslims, Christenen en Druzen.
Toen Ibrahim Pasha zich terugtrok van asj Sjaam braken onrust, angst en anarchie uit en de mensen werden onderling verdeeld. De buitenlandse delegaties, vooral de missionarissen, grepen de kans en dankzij de magere invloed van de Ottomaanse Staat in asj Sjaam begon een burgerlijk conflict te ontsteken. Na een periode van één jaar braken er in 1841 ernstige verstoringen uit in de bergen van Libanon tussen de Christenen en de Druzen. De situatie verslechterde en onder de druk en invloed van de buitenlandse staten werd de Ottomaanse Staat ingepraat om een separaat regeringssysteem voor Libanon op te zetten wat de provincie in twee delen opsplitste. Eén deel zou bezet worden door de christenen terwijl de druzen het andere deel bezetten. De Ottomaanse Staat stelde een gouverneur aan over beide delen die ten doel had de confrontatie tussen de twee sekten te vermijden. Dit systeem werkte echter niet omdat het onnatuurlijk was. De Britten en Fransen mengden zich in de discussie en wekten een burgerlijk conflict waar dan ook de officiële autoriteiten poogden de problemen te onderdrukken.
De Britten en de Fransen gebruikten deze confrontaties als voorwendsel om zich te mengen in de kwesties van Libanon. De Fransen stonden aan de kant van de Maronieten en de Britten aan die van de druzen, dit leidde tot nieuwe problemen in 1845. De gebeurtenissen waren vreselijk en de aanvallen werden verbreid wat de Kerken en kloosters ook met zich mee trok. Diefstal, moord en plundering werden een normale zaak, wat de Ottomaanse overheid aanspoorde om met haar kracht de problemen voor altijd te onderdrukken. Ze bereikte echter niet veel, hoewel hij de spanning een beetje kon kalmeren. Ondertussen intensiveerden de missionarissen hun activiteiten en in 1857 begonnen de Maronieten op te roepen tot een revolutie en gewapende strijd. De Maronitische geestelijkheid zette de boeren tegen de feodale heren op en zij vielen hen fel aan in het noorden van het land, de revolutie was ontstoken en verspreidde zich naar het zuiden. De christelijke boeren rezen nu op tegen de feodale druzische heren en de Britten en Fransen ondersteunden hun bondgenoten. Hierdoor verspreidde een burgerconflict zich snel over Libanon. De Druzen begonnen alle christenen zonder uitzondering te vermoorden, of zij van de geestelijkheid of normale burgers waren totdat duizenden christenen dood of verplaatst en dakloos waren, zo was de wreedheid van deze confrontaties.
De golven van verstoringen en geweld verspreidde zich tot de rest van asj Sjaam. In Damascus werd er een felle campagne van diepe haat gevoerd tussen haar moslims en christelijke bewoners, wat leidde tot het aanvallen van de moslims op het christelijke district in 1860 wat resulteerde in een bloedbad. Dit werd vergezeld door plundering en massa vernietiging totdat de staat gedwongen was militair in te grijpen om op deze manier een einde te maken aan de verstoringen. Alhoewel de staat wederom kalmte en orde wist te herstellen, zagen de Westerse landen het als een kans om zich te mengen in asj Sjaam en zo zonden ze dus hun oorlogsschepen naar haar kusten.
In augustus van hetzelfde jaar zond Frankrijk een divisie van haar troepen naar Beiroet die de taak begon met het verwerpen van de revolutie. Dit was hoe de Ottomaanse Staat was geplaagd door burgerlijke confrontaties in Syrië en Libanon. Haar echte oorzaak waren de Westerse staten die probeerden zich in te laten met de interne kwesties van de Ottomaanse Staat. Dit deden ze en het lukte hen de Ottomaanse Staat te dwingen tot een speciaal regeringssysteem voor Syrië wat haar in twee wilayatain verdeelde en Libanon speciale privileges gaf. Vanaf deze gebeurtenissen verwerd Libanon gescheiden van de rest van asj Sjaam en haar was een lokale autonomie geschonken bestuurd door een lokale administratie onder leiding van een christelijke regent en geassisteerd door een administratieve raad die de lokale residenties voorstelden. Sindsdien regelden de buitenlandse landen de belangen van de Libanezen en maakten ze het een centrum voor hun activiteiten. Libanon derhalve werd een brug van waar de buitenlandse machten infiltreerden binnen in het hart van de Ottomaanse Staat en haar moslimlanden.
Onderwijl adopteerden de missionarissen een nieuw beleid. De missionarissen waren niet bevredigd met alleen het bouwen en het runnen van scholen, drukpersen en klinieken maar gingen verder met het vestigen van verenigingen. In 1842 was er een comité opgezet om een wetenschappelijke vereniging op te richten onder de bescherming van de Amerikaanse missie. Het werk van het comité duurde vijf jaar lang totdat het haar lukte een vereniging te stichten genaamd “de Vereniging van Kunst en Wetenschap.” Haar leden bestonden uit Nasif al Yaziyyi en Boetroes al Boestani, (Libanese Christenen die waren aangenomen omdat ze Arabieren waren) Amerikanen Eli Smith, Cornelius van Dyke en de Britse kolonel Churchill. De doelen van de vereniging waren op het begin maar vaag. Het had de neiging om wetenschap te leren aan volwassen evenals het onderwijzen van jongeren op school. De vereniging moedigde volwassenen en jongeren aan om de Westerse cultuur te leren, hun gedachten vormend volgens hun missionaristisch plan.
Ondanks de enorme inspanningen verricht door de vereniging slaagde het enkel in de rekrutering van vijftig actieve leden in heel asj Sjaam over een periode van 2 jaar. Zij waren allen Christenen, voornamelijk uit Beiroet en geen moslim of Druze sloot zich aan bij de vereniging. Er werden kolossale pogingen gedaan om de activiteiten en het werk van de vereniging uit te breiden, zonder resultaat. De vereniging stortte vijf jaar na haar vestiging im zonder de oogst van enig significante resultaten, met uitzondering van het verlangen van de missionarissen om meerdere verenigingen op te richten. Om deze reden werd er een andere vereniging gevestigd in 1850 en het werd de “Oriëntale Vereniging” genoemd. Het werd gevestigd door de Jezuïeten, onder bescherming van de Franse Jezuïtische Vader Henri Debrenier en al haar leden waren Christenen. Het volgde de stappen van de “Vereniging van Kunst en Wetenschap” en bleef maar van korte duur in stand toen het instortte zoals haar voorganger ook gedaan had.
Nadien werden er verschillende verenigingen opgericht, maar allen waren gedoemd te mislukken en stortten ineen zoals voorheen. Een nieuwe vereniging werd gefundeerd in 1857 welke een iets andere methode hanteerde, geen buitenlanders werden toegestaan om lid te worden en de oprichters waren allen Arabier. Op één of andere manier slaagde het erin succesvol te zijn en sommige moslims en Druzen werden lid. De vereniging accepteerden hen omdat ze Arabieren waren. Het werd de “Syrische Wetenschappelijke Vereniging” genoemd. Het werd succesvol door haar activiteiten, Arabische band en wegens de afwezigheid van buitenlanders onder haar lidmaatschap. Haar leden slaagden erin om andere mensen te rekruteren voor lidmaatschap en zij verzamelden steun voor de vereniging totdat 150 mensen ingeschreven waren. Onder haar administratieve staf waren enkele beroemde Arabische personen, zoals Moehammad Arsalan van de Druzen en Hoessein Bayham van de moslims. Personen van alle Arabische Christelijke sekten werden lid, de meest beroemde onder hen waren de zoon van Ibrahim al Yaziyyi en de zoon van Boetroes al Boestani. Deze vereniging had in feite alle anderen overtroffen. Haar programma was ontworpen om zich aan alle sekten aan te passen en als vonk van Arabisch nationalisme te dienen. Echter, haar geheime doel was koloniaal en missionaristisch, gedrapeerd in de naam van de wetenschap. Het was een geheimzinnige organisatie dat zichzelf manifesteerde in het spreiden van de Westerse cultuur en educatie.
In 1875 werd de “Geheime Vereniging” gevormd in Beiroet, ze was gebaseerd op een politiek idee. Ze begon het concept van Arabisch nationalisme aan te moedigen. Haar oprichters waren vijf jonge mannen van diegenen die opgeleid waren aan de Protestante universiteit in Beiroet. Zij waren allen Christenen welke de missionaristische partijen wisten te beïnvloeden. Volgend op de vestiging van deze vereniging werd een klein aantal leden door hen gerekruteerd. De vereniging scheen door middel van haar verklaringen en folders te roepen voor Arabisch nationalisme en politieke onafhankelijkheid voor de Arabieren, vooral diegenen in Syrië en Libanon.
Haar eigenlijke werk en haar ware doel betrof echter een geheel ander doel. Haar doel was namelijk vreemde verlangens en valse hoop in de harten van de Arabieren te planten. Het riep om Arabisch nationalisme en moedigde vijandigheid jegens de Ottomaanse Staat aan, het de Turkse Staat noemend. Het werkte richting de scheiding van de religie van de Staat en het maken van Arabisch nationalisme tot de basis van het leven. De vereniging verdedigde altijd het Arabisme. De leidinggevenden beschuldigden Turkije herhaaldelijk in hun literatuur van het grijpen van de Islamitische Khilafah van de Arabieren, het overtreden van de Islamitische Sjari’a en misbruik van de dien. Dit liet duidelijk de ware natuur en doel van de vereniging zien en waarvoor het gevestigd werd, namelijk om agitatie tegen de Islamitische Staat te veroorzaken. Het werd gekenmerkt door verdenking en scepsis over de dien en het vestigen van politieke bewegingen gebaseerd op niet-Islamitische principes. Het feit is dat deze acties begonnen zijn door Westerse machten. Zij waren het die hen vestigden, hun progressie controleerde en hen bestuurden. Zij schreven ook verslagen over hun activiteiten. De Britse consul in Beiroet zond bijvoorbeeld een telegram naar zijn overheid op 28 juli 1880, zeggende: “Revolutionaire folders zijn in de omloop gekomen, Midhat wordt verdacht de bron te zijn, ondanks dit is de situatie rustig. Details in de post”.
Dit telegram werd verzonden in het kielwater van een folder die uitgedeeld werd in de straten van Beiroet en daar op de muren geplaatst werden. Het telegram werd snel gevolgd door verschillende brieven, gezonden door de Britse consuls in Beiroet en Damascus.
De brieven gingen gepaard met kopieën van de folders die de vereniging had uitgedeeld en moet daarom gezien worden als verslagen van de beweging die in het Protestantse universiteit werd opgezet, welke haar activiteiten in asj Sjaam begon. De activiteiten van de vereniging waren duidelijker aanwezig in asj Sjaam, hoewel zij in andere Arabisch overheersende gebieden plaatsvonden zoals wat aangetoond wordt door wat de Britse commissaris in Jeddah naar zijn regering schreef in 1882. In een verslag over de Arabische beweging zei hij: “Echter, nieuws heeft mij bereikt dat zelfs in Mekka zelf een aantal intellectuelen zijn begonnen met het praten over vrijheid, voor wat ik heb gehoord is dat er een plan ontworpen is doelend op het verenigen van Najd met het land tussen de twee rivieren, dat wil zeggen het zuiden van Irak en het aanwijzen van Mansoer Pasha als heerser en over de vereniging van ‘Asir en Jemen, met de aanstelling van ‘Ali ibn ‘Aabid om over hen te heersen”.
Groot-Brittannië was niet de enige geïnteresseerde partij, Frankrijk liet ook een grote interesse blijken. In 1882 sprak één van de Franse beambten zich uit over de Franse kwestie door te zeggen:
“De geest van onafhankelijkheid is goed verspreid en ik bemerkte gedurende mijn verblijf in Beiroet de toewijding van moslim jongeren in het vestigen van scholen en klinieken en het doen herleven van het land. Wat het waard is om te vermelden is dat deze beweging vrij is van sektarische invloed, deze vereniging verwelkomt het lidmaatschap van de Christenen en vertrouwt op hun participatie in de nationalistische activiteiten.”
Een Fransman schreef vanuit Bagdad:
“Overal waar ik ging werd ik geconfronteerd met het gemeenschappelijke gevoel, op dezelfde schaal, namelijk de haat voor de Turken. Betreffende het concept van het beginnen van een collectieve actie om zich te ontdoen van deze erg gehate situatie, dit is gaande. Aan de horizon is een wind van Arabische beweging aan het toenemen in sterkte en staat op het punt om geboren te worden. Deze mensen zijn voor een te lange tijd onderdrukt geweest en staan op het punt om hun natuurlijke status binnen de moslim wereld te verkondigen en om de richting aan te geven van het lot van deze wereld.”
Missionaire werk in de naam van religie en wetenschap was niet slechts beperkt tot de aandacht van de VS; Frankrijk en Groot-Brittannië, maar spreidde zich uit tot de meeste niet-Islamitische staten, inclusief de tsaar van Rusland die Missionaire expedities stuurde en Prussië (Duitsland) die een groep ‘zusters’ (de nonnen van Carodt) stuurde om deel te nemen aan andere missies. Ondanks het verschil van mening onder de verschillende missies en Westerse delegaties aangaande hun politieke programma’s welke hun internationale interesse in beschouwing nam, was hun doel hetzelfde; het preken van Christendom en de spreiding van Westerse cultuur in het Oosten gepaard met de opwekking van verdenkingen van de moslims ten opzichte van hun dien, hen dwingend zich eraan te storen en hun geschiedenis met verachting aan te kaarten terwijl zij hen leidden om het Westen en haar manier van leven te prijzen.
De missionarissen vervulden hun preken met hun grote haat jegens Islam en de moslims. Zij minachtten de Islamitische cultuur en haar manier van leven en zij beschouwden de moslims als achtergestelde barbaren welke de zieke opinie van bijna elke Europiaan bleef. Het resultaat dat zij bereikt hadden reflecteert zich vandaag in de concentratie van ongeloof en kolonialisme in onze landen.