De niet-moslims werden al snel bewust van de kracht van de moslims. Ze realiseerden zich dat hun kracht diep geworteld was in de harten, nooit te kort komend om zichzelf te offeren op de weg van Islam. Harten die allerlei typen van vervolging en pijn verdroegen, harten die altijd bereid waren om het leven te geven voor Islam. Ze leefden in Medina volgens hun dien, terwijl ze haar wetten implementeerden. Een dien die elke dag nieuwe hoogtes bereikte, met de moslims die ware tevredenheid en geluk voelden.
De vijanden van Islam konden dit niet aan, en de tekenen van walging begonnen zich extern te manifesteren bij de naburige joden. Hun angst groeide en ze begonnen hun positie ten opzichte van Moehammad (saw) en zijn Sahabah te overpeinzen en te heroverwegen, nu de moslims sterker werden en veel mensen antwoord gaven op de oproep van Islam. De joden waren woedend op diegenen onder hen die zich bekeerden tot Islam. Ze vreesden dat Islam binnen hun rangen zou infiltreren en zich onder hen zou verspreiden. Derhalve vielen ze Islam, haar geloof en wetten aan.
Samenzweringen, hypocrisie en hun heimelijke kennis over de vorige profeten en boodschappers waren de voornaamste wapens die gebruikt werden door de joden in hun intellectuele strijd tegen Moehammad (saw) en zijn Sahabah. Een aantal van hun rabbijnen deden alsof ze Islam hadden omarmd, zij zaten met de moslims en deden zich voor als vroom. Al snel lieten zij tekenen zien van twijfel en onzekerheid door het opvoeren van vraagstukken bij Moehammad (saw) in de hoop om de overtuiging van de moslims in hun ‘aqiedah en de Boodschap van Waarheid waar Islam voor stond, te doen wankelen.
De joden werden vergezeld door een groep van de ‘Aws en Khazradj, die Islam met hypocrisie omarmd hadden, in de hoop om vijandigheid en verwarring te zaaien onder de moslims. De discussie tussen de joden en de moslims leidde soms tot fysieke confrontaties, ondanks het verdrag tussen hen.
Een sterk voorbeeld van de koppigheid en haat van de joden is te vinden in het verlies van de zelfbeheersing bij Aboe Bakr in een specifiek voorval, in het hoofd houdend dat Aboe Bakr een man was die gekenmerkt werd door wijsheid, geduld en kalmte. Het is overgeleverd dat Aboe Bakr een jood genaamd Finhas opriep om Allah te vrezen en Islam te omarmen.
Finhas antwoordde: “Wij zijn niet arm vergeleken met Allah, Hij vernedert zichzelf aan ons; wij zijn onafhankelijk van Hem, terwijl Hij ons nodig heeft. Als Hij onafhankelijk van ons was zou Hij ons niet vragen om Hem ons geld te lenen zoals jouw Profeet zich voordoet, terwijl hij jou verbiedt rente te nemen en het ons toestaat om het te nemen. Als Hij onafhankelijk van ons was zou Hij ons geen rente geven.” Firhan refereerde naar Allah’s (swt) uitspraak:
)مَنْ ذَا الَّذِي يُقْرِضُ اللَّهَ قَرْضًا حَسَنًا فَيُضَاعِفَهُ لَهُ أَضْعَافًا كَثِيرَةً(
“Wie is degene die aan Allah een goede lening geeft? Hij zal die vele malen vermenigvuldigen.” (VBK soerah Al Baqara 2, vers 245)
Aboe Bakr kon zijn woede niet controleren, hij was zo woedend dat hij Finhas in het gezicht sloeg en zei: “Bij Hem in wiens hand mijn lot rust, als het verdrag tussen ons er niet was, had ik jouw hoofd eraf gehakt, vijand van Allah!”
De discussie tussen de moslims en joden werd erg verhit en duurde een lange periode. Ondertussen arriveerden er zestig christelijke rijders vanuit Nadjran in Medina. Zij hadden gehoord over de vijandigheid tussen de joden en de moslims en zij hoopten dat de kloof tussen hen dieper zou worden zodat het christendom zou kunnen overheersen en ze zichzelf zouden ontdoen van beide religies, waarvan zij claimden dat beiden elkaar uitdaagden voor superioriteit. Deze groep christenen hadden contacten met de moslims en de joden.
Allah’s Boodschapper (saw) beschouwde hen samen met de joden als ‘de Mensen van het Boek’ en nodigde beiden uit tot Islam. Hij (saw) reciteerde Allah’s (swt) uitspraak:
)قُلْ يَاأَهْلَ الْكِتَابِ تَعَالَوْا إِلَى كَلِمَةٍ سَوَاءٍ بَيْنَنَا وَبَيْنَكُمْ أَلَّا نَعْبُدَ إِلَّا اللَّهَ وَلَا نُشْرِكَ بِهِ شَيْئًا وَلَا يَتَّخِذَ بَعْضُنَا بَعْضًا أَرْبَابًا مِنْ دُونِ اللَّهِ فَإِنْ تَوَلَّوْا فَقُولُوا اشْهَدُوا بِأَنَّا مُسْلِمُونَ(
“Zeg: “O Lieden van het Schrift, komt tot een gelijkduidend woord tussen ons en jullie: dat wij niemand dan Allah aanbidden en dat wij niets naast Hem tot deelgenoot maken en dat wij elkaar niet als heren naast Allah plaatsen.” Als zij zich dan afwenden, zegt dan: “Getuigt dat wij ons (aan Allah) overgegeven hebben.” (VBK soerah Al Imraan 3, vers 64).
De joden en christenen vroegen hem (saw) over de profeten waarin hij geloofde en hij reciteerde aan hen Allah’s uitspraak:
)قُولُوا ءَامَنَّا بِاللَّهِ وَمَا أُنْزِلَ إِلَيْنَا وَمَا أُنْزِلَ إِلَى إِبْرَاهِيمَ وَإِسْمَاعِيلَ وَإِسْحَاقَ وَيَعْقُوبَ وَالْأَسْبَاطِ وَمَا أُوتِيَ مُوسَى وَعِيسَى وَمَا أُوتِيَ النَّبِيُّونَ مِنْ رَبِّهِمْ لَا نُفَرِّقُ بَيْنَ أَحَدٍ مِنْهُمْ وَنَحْنُ لَهُ مُسْلِمُونَ(
“Zegt: “Wij geloven in Allah en wat er aan ons is neergezonden en wat is neergezonden aan Ibrahiem en Ismaiel en Ishaaq en Yaqoeb en de kinderen van Yaqoeb en wat er is gegeven aan Moesa en Isa en wat er is gegeven van hun Heer aan de Profeten, wij maken geen enkel onderscheid tussen hen en wij onderwerpen ons aan Hem.” (VBK soerah Al Baqara 2, vers 236).
Ze konden niets vinden om nog tegen hem te zeggen. Hun harten zouden het bewijs accepteren en de Waarheid was onthuld, maar zij zouden niet geloven uit angst voor hun positie, reputatie en status, sommigen van hen bekenden dit zelfs. Het is overgeleverd dat Aboe Harithah, een persoon van de christelijke delegaties van Nadjran en één van de geleerden met de meeste kennis, aan een vriend bekende dat hij overtuigd was van wat Moehammad (saw) heeft gezegd en toen zijn vriend hem vroeg wat hem tegenhield om te geloven antwoordde hij: “De manier waarop deze mensen (de Byzantijnen of Romeinen) ons behandelden. Ze gaven ons titels, betaalden ons subsidies en eerden ons. Maar ze zijn absoluut tegen hem, als ik hem zou accepteren zouden ze alles wat je ziet van ons wegnemen.” Dit bewees dat hetgeen hen tegenhield van het ware geloof hardnekkigheid, koppigheid, egoïsme en kleine persoonlijke voordelen en interesses waren. Vervolgens nodigde de Boodschapper van Allah (saw) de christenen uit voor een wederzijdse oproep van een vloek als ze zich tegen hem verzetten en reciteerde Allah’s woorden aan hen:
)فَمَنْ حَاجَّكَ فِيهِ مِنْ بَعْدِ مَا جَاءَكَ مِنَ الْعِلْمِ فَقُلْ تَعَالَوْا نَدْعُ أَبْنَاءَنَا وَأَبْنَاءَكُمْ وَنِسَاءَنَا وَنِسَاءَكُمْ وَأَنْفُسَنَا وَأَنْفُسَكُمْ ثُمَّ نَبْتَهِلْ فَنَجْعَلْ لَعْنَةَ اللَّهِ عَلَى الْكَاذِبِينَ(
“En wie dan met jou (O Moehammad) over hem (‘Isa) redetwist, nadat de kennis tot jou is gekomen, zeg dan: “Laten wij onze zonen en jullie zonen en onze vrouwen en jullie vrouwen en onszelf en julliezelf bijelkaar roepen en dan gezamenlijk (Allah’s vloek) afroepen en dan Allah’s vloek toewensen aan de leugenaars.” (VBK soerah Al Imraan 3, vers 61).
Ze gingen in beraad en vervolgens verklaarden ze dat ze hadden besloten niet hun toevlucht tot het vervloeken te nemen en hem (saw) aan zijn dien over te laten, terwijl zij terugkeerden naar hun eigen dien. Daarnaast vroegen ze hem een man te zenden die hij (saw) kon vertrouwen om tussen hen te oordelen in zekere financiële kwesties waarover zij in discussie waren. Dus de Boodschapper van Allah (saw) zond Aboe ‘Oebaydah ibn al Djarrah om tussen hen te oordelen volgens Islam.
De kracht van de Islamitische da'wah, de kracht van het Islamitische geloof en de kracht van rede, voortvloeiend vanuit de Waarheid, zorgde ervoor dat alle argumenten van de hypocrieten, de joden en de christenen weerlegd werden. Hun anti-islamitische concepten waren snel verdwenen en enkel Islam bleef overeind als de overtreffende en inherente correcte ideologie, met mensen die nu continu haar regels bediscussieerden en anderen ernaar uitnodigden. Islam werd diep geworteld en haar vlag overspoelde alle ideologische en regerende kwesties. Echter, de harten van de hypocrieten en de joden bleven gebogen in haat jegens de moslims, terwijl ze hen in toenemende mate verachten en benijden. Desalniettemin, domineerde de autoriteit van Islam in Medina en de stabiliteit en solide fundering van de Islamitische samenleving, in haar geheel. De verschillende expedities en de kracht die duidelijk werd door de moslims zorgden er effectief voor dat alle zieke gedachtes het zwijgen werd opgelegd. Het Woord van Allah (swt) heerste ten opperste en de vijanden van Islam waren gedwongen stil te blijven en zich over te geven aan de autoriteit van Islam.